Melk

Ineens zie ik hem. In een leunstoel bij het raam in de huiskamer van het ziekenhuis, hij is in slaap gevallen. We gaan bij hem zitten en laten hem slapen. Ineens wordt hij wakker, kijkt verward om zich heen, maar ziet ons dan… hé… herkenning bij hem, opluchting bij mij. Zijn jullie er… Hij gaat staan en knuffelt ons, onze mondkapjes zijn geen trigger voor hem dat niet te doen. Wij geven hem toch een knuffel, wat moet je anders?

Een gesprek met mijn vader is niet meer gemakkelijk te voeren, je moet flink investeren om het gesprek levend te houden. Mijn vader komt door een beroerte niet meer goed uit zijn woorden. Hoewel het met veel oefenen daarna nog wel weer een stuk beter ging, hij maakte op enig moment zelfs weer vijf sterren doorlopers, is het na zijn open hartoperatie van ruim drie jaar geleden toch weer achteruit gegaan. De vasculaire dementie die hem nu plaagt is waarschijnlijk ook een gevolg van die beroerte.

Wij wonen in Amsterdam, mijn vader woont in de buurt van Emmen, tweeën­half uur rijden. Gezien de reistijd niet altijd even gemakkelijk in te passen in onze agenda. Vanwege corona gingen we ook al minder vaak. Ik voel me daar schuldig over, maar heb geen alternatief en ben blij dat in elk geval mijn broers en schoonzus veel aandacht voor hem hebben.

Drie weken eerder, vlak voordat hij in het ziekenhuis terecht kwam, waren we ook op bezoek geweest, toen herkende hij ons amper en vroeg hij aan mijn man – toen ik in de keuken koffie aan het zetten was – ‘hoe heet hij ook weer?’. Hij was toen flink in de war, om de paar minuten moest hij de namen van mijn andere broers vragen en hij zat met een briefje met de naam van de broer die vlakbij woont in zijn hand. Die moest hij vooral niet vergeten. Dat komt binnen.

Over één ding was hij toen en ook nu weer erg duidelijk: hij heeft er geen zin meer in, hij wil dood. Sinds mijn moeder in 2019 is overleden is het wat hem betreft wel klaar. Meer dan 60 jaar waren ze samen. Het liefst wil hij dat er een einde aan zijn leven gemaakt wordt, maar er staat niets op papier en omdat hij nu wel heel erg verward is zal geen dokter zijn handen hieraan branden.

Pa vraagt wat hij gedaan heeft dat hij nu niet meer thuis is, maar in het ziekenhuis moet blijven. Ik leg hem uit dat hij niets gedaan heeft, maar dat hij door een ontsteking aan de urinewegen vocht vasthoudt en opgezwollen enkels heeft. Dat dit laatste mogelijk een effect van de medicatie is en hij daardoor nog meer in de war is geraakt heb ik hem niet verteld. Hij leek een beetje gerustgesteld.

‘Heb jij wel eens iets gedaan wat niet mag?’, vraagt hij. Ik kan de vraag niet direct plaatsen, maar hij maakt me duidelijk dat hij het niet meer ziet zitten en dat hij zich op wil hangen. Ze mogen me ook wel doodschieten voegt hij eraan toe. Hij is duidelijk heel erg depressief. Gek genoeg begrijp ik hem volledig. Iedereen wil oud worden, maar als dit dan je werkelijkheid is…

De voedingsdeskundige komt langs en vraagt wat hij wil eten. De keuze zou zonder een beetje duwen van de kant van de vriendelijke vrouw niet snel gemaakt zijn. Het is niet langer gemakkelijk te kiezen tussen bruin of witbrood, laat staan tussen vleeswaren, kaas of zoet. Laten we een cliffhanger voorkomen: het wordt bruinbrood met kaas. Op de vraag wat hij wil drinken komt eveneens geen antwoord, ik stel voor melk te nemen. Dat lijkt hem een goed plan.

Even later wordt er een dienblad met de broodmaaltijd gebracht. En omdat het iets te druk is in de huiskamer vraagt een verpleger ons of wij Pa kunnen helpen de maaltijd in zijn kamer op te eten. Dat vinden we geen probleem. Dus ik smeer het brood voor hem en hij eet het met smaak op. Ik merk dat het slikken moeilijk gaat, dus ik stel voor dat hij een slokje melk neemt. ‘Is het wel lekker koel?’, vraagt hij en dat beaam ik. De beker gaat vlot leeg.

Mijn vader heeft zo lang ik hem ken geen melk gedronken, hij vond het altijd ronduit vies. (Ongelukje met zure melk in zijn jeugd.) Ons geheugen speelt vreemde spelletjes met ons, als het erop aankomt.

Iedereen wil oud worden, maar niemand wil het zijn. Ik moet er niet aan denken dat ik op mijn 85ste ineens vis ga eten.